Meer geld naar hoger onderwijs? Het kan wel wat minder!
In de afgelopen jaren is vanuit het hoger onderwijs (universiteiten en hogescholen) steeds de roep geweest op hogere bekostiging door het Rijk. Meer geld naar onderwijs en onderzoek is noodzakelijk om Nederland als kennisland in stand te houden.
Hoger onderwijs is goed voor het hele land, stellen Alex Tess Rutten (studentenbond LSVb), Kees Gillesse (studentenbond ISO), Maurice Limmen (Vereniging Hogescholen) en Pieter Duisenberg (VSNU). In een artikel in Dagblad Trouw (november 2019) staat:
“Beleefd en goed onderbouwd om meer geld vragen heeft het hoger onderwijs tot nu toe helaas niks opgeleverd. Tijdens de opening van het academisch jaar in Leiden beloofde minister Van Engelshoven dat het kabinet de belangen van het hoger onderwijs ‘scherp op het netvlies heeft’. Helaas liet datzelfde kabinet het hoger onderwijs twee weken later op Prinsjesdag in de kou staan. De investeringen bleven uit en voor het vijfde jaar op rij kondigde het kabinet bezuinigingen aan. Opmerkelijk is dat het hoger onderwijs ook moet opdraaien voor de mislukte poging om de rente op de studieleningen te verhogen: om dit gat te vullen wordt maar liefst 226 miljoen euro op universiteiten en hogescholen bezuinigd. We roepen de Tweede Kamer op om deze bezuiniging hoe dan ook te schrappen.”
Er is een roep om meer geld voor hoger onderwijs, of in ieder geval om niet te bezuinigen. Dat doet vermoeden dat instellingen voor hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten) moeite hebben om ‘rond te komen’ en in permanente geldnood verkeren. Maar is dat ook zo?
Een poging tot normstelling
De vraag is hoe de financiële positie van hogescholen en universiteiten is. De meest recente jaarrekeningen (over 2019) geven inzicht. Via een ‘quick scan’ zou inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe zij er financieel voor staan. Daarbij is het verstandig hun financiële positie te toetsen aan een ‘benchmark’, een set van normen.
Laten we daarbij eens de volgende vijf grootheden bezien:
- De liquiditeitspositie op 31 december 2019, dat is het vermogen om op korte termijn (het komende jaar) de schulden te voldoen. Dat meten we door de ‘current ratio’, dat zijn de vlottende activa gedeeld door de kortlopende schulden.
- De solvabiliteitspositie op 31 december 2019, dat is het vermogen om op lange termijn de schulden te voldoen. Dat meten we door de ‘debt ratio’, dat zijn de schulden als percentage van het balanstotaal.
- Het weerstandsvermogen, dat is het eigen vermogen per 31 december 2019 als percentage van de omzet.
- De ‘free cashflow’, dat zijn de per saldo ontvangen gelden uit operationele activiteiten (de exploitatie van de instelling) verminderd met de per saldo uitgegeven gelden aan investeringen.
- De hoeveelheid liquide middelen per 31 december 2019, het vrij opneembare banksaldo (eventueel belegd in effecten).
Nu is normstelling moeilijk. Onderwijsinstellingen zijn not-for-profit organisaties en niet vergelijkbaar met particuliere bedrijven. De Inspectie van het Onderwijs heeft echter voor de eerste drie hierboven genoemde grootheden ‘signaleringswaarden’ vastgesteld. De Inspectie stelt daarbij op haar website: “Deze kengetallen zijn nadrukkelijk geen normen waaraan schoolbesturen/instellingen moeten voldoen, maar signaleringsgrenzen voor indicatie van mogelijke risico’s.”
Voor de current ratio geven zij een norm van hoger dan 0,5. Voor de debt ratio een norm van minder dan 70% (waarbij ik aanteken dat zij de voorzieningen als eigen vermogen rekenen; ik vind dat niet terecht). Het weerstandsvermogen moet meer dan 5% zijn. Aldus de Inspectie van het Onderwijs.
Voor free cashflow en hoeveelheid liquide middelen gelden geen normen. Maar een positieve free cashflow betekent dat er geld overblijft wat voor twee doeleinden kan worden gebruikt, namelijk schuldaflossing of het vergroten van de hoeveelheid liquide middelen. Het is vreemd als de hoeveelheid liquide middelen erg groot is in een onderwijsinstelling; waarom zou je gaan ‘oppotten’?
Dertien instellingen vergeleken
Ik heb de jaarrekeningen over 2019 van zes universiteiten en zeven hogescholen beoordeeld op de hiervoor genoemde vijf grootheden. Deze instellingen heb ik genummerd van 1 tot 13:
Universiteiten:
1. Universiteit Leiden
2. Rijksuniversiteit Utrecht
3. Technische universiteit Twente
4. Landbouwuniversiteit Wageningen
5. Rijksuniversiteit Groningen
6. Universiteit Maastricht
Hogescholen
7. Avans Hogeschool Breda
8. Hogeschool InHolland
9. HZ Hogeschool Vlissingen
10. Christelijke Hogeschool Windesheim
11. Hogeschool Leiden
12. Hogeschool van Rotterdam
13. Hogeschool van Amsterdam
De vijf grootheden heb ik met de letters A tot en met E weergegeven:
A: Liquiditeit: current ratio (verhoudingsgetal)
B: Solvabiliteit: debt ratio (in procenten)
C: Weerstandsvermogen (in procenten)
D: Free cashflow (in miljoenen euro)
E: Liquide middelen (in miljoenen euro)
Zo ontstaat de volgende tabel:

Voorzichtige conclusie
Ik heb vrij willekeurig dertien instellingen onderzocht. Het is altijd de vraag of deze kleine steekproef representatief is voor de volledige populatie. Maar: de dertien onderzochte instelling voor hoger en universitair onderwijs staan er financieel gezien bijzonder goed voor. Zij voldoen allemaal aan de door de Inspectie van het Onderwijs gestelde normen, en niet zo’n beetje ook! Zij hebben een goede tot zeer goede current ratio, met een uitschieter (in positieve zin) voor de HZ Hogeschool. Acht van de dertien hebben minder dan 50% schuld, waar minder dan 70% de norm is. Dat betekent relatief veel eigen vermogen. Dat blijkt ook uit het weerstandsvermogen: erg hoog. Bedenk dat het eigen vermogen in een non-profit organisatie ontstaat door cumulatieve winst. De meeste instellingen (tien van de dertien) hebben in 2019 geld overgehouden, miljoenen euro’s. Dat heeft de kas nog verder gespekt; alle instellingen hebben veel geld op de bank staan. Samen hadden deze dertien instellingen op 31 december 2019 meer dan anderhalf miljard euro aan cash geld!
Met een blik op deze cijfers rijst bij mij toch echt de vraag: meer geld naar het hoger onderwijs? Ik dacht het niet! De instellingen krijgen het nu al niet op, en zijn aan het ‘potten’. Laat hen eerst de huidige financiële middelen eens benutten voor beter onderwijs en onderzoek, en daarna pas gaan zeuren om meer geld of minder bezuinigingen. Geld zat!