De technoleaseconstructie
Deze maand overleed oud-Philips topman Harry van Raaij. In de vele persberichten die op zijn overlijden volgden, kwamen met name zijn verdiensten als penningmeester en later als voorzitter van voetbalclub PSV naar voren. Zo haalde hij in 1988 de toen nog redelijk onbekende Braziliaanse voetballer Romario naar Eindhoven. De toch al niet zo hoge transfersom van 7,5 miljoen dollar werd nog 3,3 miljoen dollar lager dankzij een deal in Braziliaanse cruzeiro’s en dollars die Van Raaij sloot met de Braziliaanse vestiging van Philips. Toen Romario 167 wedstrijden met 165 doelpunten later aan FC Barcelona werd verkocht, leverde dat PSV een transfersom van 12 miljoen euro op.
Zijn verdiensten voor Philips zijn minder bekend. Daar klom hij, als registeraccountant, op tot hoofd van de Philips Accountantsdienst. Hij was in de jaren negentig van de vorige eeuw nadrukkelijk betrokken bij de inrichting en uitvoering van de reorganisatie-operatie Centurion, waarover ik in mijn blog van september 2020 al schreef. Eén van de belangrijke onderdelen daarvan was de technoleaseconstructie,waardoor het armlastige Philips in één klap een groot deel van zijn liquiditeitsprobleem oploste.
Wat is technolease?
Technolease is een sale and lease back-constructie. Bij sale and lease back verkoopt een bedrijf zijn materiële vaste activa aan een leasemaatschappij en huurt deze activa weer terug tegen een periodiek te betalen leasepremie. Meestal gebeurt dit in de vorm van financial lease: aan het einde van leaseperiode gaat de eigendom over van de leasemaatschappij op de huurder. Dit lijkt sterk op huurkoop. Maar het kan ook in de vorm van operationele lease, wat meer vergelijkbaar is met huur. Bij technolease gebeurt hetzelfde, alleen nu gaat het niet om materiële zaken, maar om immateriële zaken, zoals technische kennis. Zaken die niet op een balans staan, en dus voor de eigenaar geen formele (lees balans-) waarde kennen. Door deze kennis te verkopen aan een leasemaatschappij, geef je dus een waarde aan iets wat (balanstechnisch) waardeloos is. En je hoeft die kennis niet te leveren; er wordt immers bij de verkoop gelijk een leasecontract afgesloten, waardoor de kennis nu wordt gehuurd van de leasemaatschappij.
Voorbeeld: de Fokker-constructie1
Als voorbeeld van hoe de constructie van technolease in elkaar steekt, nemen we vliegtuigbouwer Fokker. Dit bedrijf kwam in de financiële problemen in het begin van de jaren negentig, toen de verkoop van de Fokker 50 en Fokker 100 stokte, onder meer als gevolg van de Eerste Golfoorlog. Er was dringend geld nodig.
Fokker bracht in de zomer van 1994 zijn technische kennis onder in een aparte dochteronderneming, Brainspin Lease & Finance BV genaamd (geestig gekozen; de “Spin” was het eerste door Anthony Fokker ontworpen vliegtuig). Een onafhankelijk adviesbureau, Booz-Allen & Hamilton, bracht een waardeoordeel uit over de technische kennis, die uitkwam op ruim 2,1 miljard gulden. Dit bedrag werd gefinancierd door inbreng van ruim 413 miljoen gulden eigen vermogen (aandelenkapitaal; alle aandelen in handen van Fokker) en ruim 1,7 miljard langlopende lening (van Fokker). Over de lening moest 6,9% rente (118 miljoen gulden per jaar) aan Fokker worden betaald.
Vervolgens werd Brainspin BV verkocht aan een leasemaatschappij, in dit geval de Rabobank, voor een bedrag van 411 miljoen gulden (ongeveer de eigenvermogenwaarde). Fokker ontvangt dus cash 411 miljoen gulden van de Rabobank, wat goed uitkomt in tijden van liquiditeitsproblemen. Bovendien is dit een belastingvrije meevaller, want Fokker was zwaar verlieslatend, en betaalde dientengevolge geen vennootschapsbelasting. De Rabobank wordt eigenaar van de aandelen van Brainspin, is daarmee eigenaar van de technische kennis (ter waarde van 2,1 miljard gulden) van Fokker, maar heeft nu ook een lening van Fokker waarover 118 miljoen gulden per jaar moet worden betaald. De tienjarige leasepremie die Fokker jaarlijks aan de Rabobank moet betalen is ook vastgesteld op 118 miljoen euro, waardoor de leasebetaling wegvalt tegen de rentebetaling.
Wat is nu het voordeel voor de Rabobank? Simpel. Het investeringsbedrag van 2,1 miljard euro mag worden afgeschreven in tien jaar, waardoor de jaarlijkse winst vermindert en er minder winstbelasting hoeft te worden betaald. En bij het toenmalige tarief voor de vennootschapsbelasting van 35% is dat een belastingvoordeel van 748 miljoen gulden. Verminderd met het aankoopbedrag van 411 miljoen, resteert voor de Rabobank een voordeel van 337 miljoen gulden.
Resteert nog het risico voor de Rabobank dat Fokker failliet gaat, en daardoor de leasepremie niet meer kan betalen. Om dat risico te dekken heeft de Rabobank een putoptie gekocht voor een bedrag van 50 miljoen gulden (waardoor het voordeel van de Rabobank terugloopt tot 287 miljoen euro). Met deze optie kan de Rabobank indien gewenst Brainspin weer terugverkopen aan Fokker en heeft daarbij een preferente schuld op Fokker. Bij het faillissement van Fokker in maart 1996 werd deze optie inderdaad uitgeoefend en kreeg de Rabobank bij voorrang haar geld terug.
De Fokker-constructie is vrijwel gelijk aan een eerdere (1992/1993) technolease van Philips met de Rabobank. Daarbij werd de waarde van de technische know how bij Philips bepaald op 2,8 miljard gulden, 700 miljoen gulden hoger dan bij Fokker. En ongetwijfeld heeft Harry van Raaij een belangrijke rol gespeeld in dit ‘spel’.
Onderzoek naar staatssteun
Naar aanleiding van de twee technoleaseconstructies in Nederland (Philips en Fokker) heeft de Eurocommissaris voor Mededinging, Karel van Miert, besloten de Nederlandse regering om opheldering te vragen en een onderzoek te starten naar ongeoorloofde staatssteun (in de vorm van belastingvoordelen). Na gedegen onderzoek besliste de Europese Commissie dat van verboden staatssteun geen sprake was geweest; het is niet verboden om technische kennis te verkopen, en een sale and lease back-constructie valt volledig binnen de wetgeving, inclusief de fiscale gevolgen. Een onderzoeksgroep binnen de Universiteit van Tilburg heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de feiten en de betrokkenen rondom de technoleaseconstructies en publiceerde daarover in 2016 het boek ‘Het technolease drama’. Eén van de belangrijke conclusies uit dat onderzoek is dat de Hoge Raad technolease ten principale mogelijk heeft gemaakt met een arrest uit 1985 (HR 8 mei 1985, nr. 22635, BNB1986/75). In dat arrest gaat de Hoge Raad voor de toerekening van de fiscale eigendom (en daarmee van de afschrijvingsmogelijkheid) uit van toerekening aan de verhuurder (de ‘lessor’) tenzij het gehele economische belang (en daarmee de risico’s) aan de huurder (de ‘lessee’) toekomt. En van dat laatste is bij technolease geen sprake; de Rabobank liep wel degelijk risico.
Tot slot
Met de kennis van nu, de wetgeving en de uitspraak van zowel de Hoge Raad als de Europese Commissie is technolease heden ten dage nog altijd mogelijk. Maar toepassing in een concreet geval is slechts nuttig bij zwaar verlieslatende bedrijven (liefst zonder compensabele verliezen), die bovendien immateriële zaken bezitten die niet bij hen op de balans kunnen staan. Voorbeeld: indien Ajax NV financieel in zwaar weer zou zitten en in acute geldnood verkeert, zou zij kunnen overwegen de ‘eigen kweek’-contractspelers te verkopen aan een bank (ABN AMRO is in dat geval waarschijnlijker dan de Rabobank), en via een leaseconstructie terug te huren. Bedenk: voetballers zijn zelf niet verhandelbaar, maar het zijn de contractrechten die worden verhandeld. En dat zijn immateriële activa die niet bij Ajax op de balans staan.2
[1] De inhoud van dit voorbeeld is ontleend aan een artikel in NRC van 1 februari 1997.
[2] Bedenk hierbij dat gekochte spelers wel op de balans staan; daar is immers een bedrag (een ‘transfersom’) voor betaald aan de tegenpartij.