Wie is er bang voor derivaten?
Deze maand werd bekend dat woningcorporatie Vestia nog steeds in de financiële problemen zit, en dat na een derivatenhandel die inmiddels negen jaar geleden plaatsvond. Vestia en brancheorganisatie Aedes hebben een plan voorgelegd dat in grote lijnen neerkomt op het splitsen van Vestia in drie kleinere corporaties, het overnemen door de andere corporaties van 1 miljard euro aan rentebetalingen plus nog steun van de overheid. En dat terwijl de sector enkele jaren geleden al met een bedrag van 675 miljoen euro te hulp schoot.
Derivaten, hoe werkt dat?
Een ieder van ons heeft te maken met derivaten. Als je een opstalverzekering afsluit op je huis, heb je een derivaat in handen. Een derivaat is een afgeleid financieel product, afgeleid van een onderliggende waarde (bijvoorbeeld een huis). Een derivaat dient om risico’s te dekken. Naast risicodekking kun je met derivaten speculeren; met een beetje geluk verdien je, met een beetje pech verlies je geld.
Risicodekking kan op alle zaken waarover we risico lopen, zoals renteveranderingen, wisselkoersen, wanbetaling, brand, bederf of diefstel, koerswijziging van aandelen, verandering in de goudprijs, enzovoort. Er zit echter wel een nadeel aan het werken met derivaten: het kost geld.
Er bestaat een veelheid aan soorten derivaten, zoals verzekeringen, opties, termijncontracten, swaps en future rate agreements. Daarnaast zijn er samengestelde derivaten, zoals een optie op een future rate agreement (een ‘fraption’) en een optie op een swap (een ‘swaption’).
De future rate agreement (FRA) is een termijncontract tussen twee partijen die met elkaar afspraken maken over de prijs van iets in de toekomst. Als in tussentijd de prijs stijgt, profiteert de koper van de FRA, en als in tussentijd de prijs daalt wint de verkopende partij.
Wanneer twee organisaties onderling geldstromen ruilen, wordt gesproken van een ‘swap’ (een ‘ruil’). Deze geldstromen kunnen bijvoorbeeld zijn een dollarstroom tegen een eurostroom (‘valutaswap’) of twee leningen met elkaar ( ‘renteswap’). Renteswaps komen veel voor, waarbij twee hoofdvormen bestaan:
- het ruilen van een lening met een variabele renteverplichting tegen een lening met een vaste renteverplichting (een ‘plain-vanilla swap’);
- het ruilen van een lening met bijvoorbeeld een 1-maands variabele rente tegen een lening met bijvoorbeeld een 3-maans variabele rente (een ‘basisswap’).
Eén van de twee bij een swap betrokken partijen is dikwijls een bank. Door een lager risicoprofiel kunnen banken dikwijls goedkoper lenen dan een particulier bedrijf; door verschil in rentetarieven kan een ‘win-win’ situatie ontstaan, waardoor een swap voor beide partijen voordelig wordt.
Een optiecontract is een overeenkomst tussen twee partijen, die voor een bepaalde tijd (de ‘looptijd’) geldt, om een onderliggende waarde te verhandelen tegen een vooraf bepaalde prijs (de ‘uitoefenprijs’). De verhandeling vindt echter uitsluitend plaats indien de houder van de optie dat wenst. De koper van een optie bezit een recht, waarvan hij geen gebruik hoeft te maken. De verkoper ( de ‘schrijver’) van een optie is echter verplicht de bepalingen in het optiecontract na te komen indien de koper dat wenst. Een optie kan in principe op alles wat waarde bezit betrekking hebben, onder andere onroerend goed, aandelen, goud en ook vreemde valuta. Alhoewel opties dikwijls bij niet-financieel deskundigen een slechte naam hebben, omdat de schrijvers van opties geregeld grote verliezen hebben moeten incasseren, zijn zij meer dan een instrument voor speculanten. Naast speculatie is het op een flexibele wijze van risicodekking een belangrijke functie van de optie. Een risicodekking die volledig vergelijkbaar is met een verzekering; tegen betaling van een premie kan de koper van een optie schade door bijvoorbeeld stijging of daling van de dollarkoers volledig verhalen op anderen. Het enige negatieve aspect van het kopen van opties wordt gevormd door de dikwijls hoge premie.
Bij het afsluiten van een optiecontract bestaan er altijd twee partijen: de koper (of houder) en de verkoper (of schrijver) van de optie. Een optie-contract kan betrekking hebben op twee soorten transacties: de aankoop van een onderliggende waarde, in dat geval wordt gesproken van een ‘call-optie’, of de verkoop van een onderliggende waarde, een ‘put-optie’. Aldus ontstaan er vier mogelijkheden, die hieronder schematisch zijn weergegeven:

De koper van een call-optie heeft het recht van koop, de schrijver van een call-optie heeft de plicht tot levering. De koper van een put-optie heeft het recht van verkoop, de schrijver van een put-optie heeft afnameplicht. Een call-optie op dollars geeft dus de eigenaar het recht een bepaalde hoeveelheid dollars te kopen tegen een vooraf vastgestelde wisselkoers.
Wat ging er mis bij Vestia?
Het bekendste voorbeeld van hoe het mis kan gaan speelt bij woningcorporatie Vestia, destijds de grootste woningcorporatie in ons land. In februari 2012 werd bekend dat Vestia in grote financiële problemen was gekomen door handel in rentederivaten. De toenmalige kasbeheerder, Marcel de Vries, had een derivatenportefeuille van bijna 23 miljard euro opgebouwd voor het dekken van renterisico over uitstaande leningen ter waarde van ‘slechts’ 6 miljard euro. Volgens De Vries was de ‘overdekking’ afgesloten vooruitlopend op aan te gane leningen. In feite is dit speculatie. Wanneer de rente zou zijn gestegen, zou Vestia veel geld hebben verdiend. Helaas daalde de rente, waardoor de derivaten een negatieve marktwaarde kregen, die tegen de drie miljard euro aanliep. Dit speculatieve ‘spel’ werd aangejaagd door een financieel tussenpersoon, Arjan Greeven. Greeven biechtte half maart 2012 bij de FIOD op dat hij namens een groot aantal banken jarenlang derivaten via De Vries aan Vestia had verkocht. De helft van de € 20 miljoen provisie die banken hem daarvoor betaalden, maakte hij over naar De Vries. In juli 2018 werd Greeven veroordeeld tot 2,5 jaar gevangenisstraf en kasbeheerder De Vries tot drie jaar. Daarnaast vonniste de rechtbank Den Haag in juni 2017 in een civiele procedure dat De Vries ruim 11 miljoen euro moet terugbetalen aan Vestia, het smeergeld dat hij van de banken ontving die dit bij Vestia als provisie hadden doorberekend. Er was al beslag gelegd op 9,4 miljoen euro aan bezittingen. Vestia startte een procedure om oud-directeur-bestuurder Erik Staal in privé aansprakelijk te stellen voor € 1,9 miljard en in oktober 2013 startte Vestia een procedure om enkele oud-commissarissen aansprakelijk te stellen voor de schade. Hen werd verweten onvoldoende toezicht te hebben gehouden op de derivatenhandel van de corporatie en op de administratieve organisatie. Begin 2016 maakte Vestia bekend de aansprakelijkheid van Erik Staal en tien ex-commissarissen te hebben geschikt voor 4,8 miljoen euro.
Tot slot
In veel organisaties, profit en not-for-profit, worden risico’s gedekt door derivaten. Vooral het renterisico speelt nogal eens een grote rol in organisaties met veel, soms heel veel vreemd vermogen. Een voorbeeld daarvan zijn woningcorporaties. Het is zaak om bij constructies om risico’s te dekken, waarbij het soms om miljarden euro’s gaat, goed na te denken waar men mee bezig is. Sommige constructies zijn zo complex samengesteld, dat een menselijk brein niet meer alle gevolgen kan doorzien. Wie snapt wat er gebeurt bij een rentestijging of –daling met de waarde van een afgesloten ‘swaption’ of ‘fraption’? Laat dit ingewikkelde en ook fraudegevoelige werk niet over aan één persoon, maar vorm een ‘treasury-comité’, bestaande uit bijvoorbeeld CEO, CFO, business controller, eventueel aangevuld met één of twee deskundigen van buiten de organisatie. Het kost wat meer, maar kan grote ongelukken voorkomen!