Wat is de rol van de overheid?
Volgende maand zijn er Tweede Kamerverkiezingen. Dit vierjaarlijkse circus leidt tot vele discussies in praatprogramma’s op de televisie en lijsttrekkersdebatten. Eén van de onderwerpen die telkens aan bod komt, en waarover de meningen van verschillende partijen nogal zijn verdeeld, is de rol van de overheid. Waar moet de overheid zich mee bemoeien, of wat moet zij overlaten aan ‘de markt’? Helaas verzanden deze discussies nogal eens in meningen, die niet zijn onderbouwd door de theoretische uitgangspunten van de overheidsfinanciën. Dan praat je gemakkelijk langs elkaar heen. Daarom is het goed daarover in deze blog wat te filosoferen.
Rivaliteit en exclusiviteit
Op een markt worden goederen geruild tegen andere goederen met geld als intermediair. Onder goederen verstaan we niet alleen fysieke producten, maar ook diensten, projecten, et cetera. Wil dit mechanisme optimaal functioneren, dan moet het ruilproces voldoen aan de eisen van rivaliteit en exclusiviteit.
Rivaliteit ontstaat wanneer het gebruik van een goed door persoon A geen medeprofijt oplevert of overlast berokkent aan persoon B. Dit betekent dus dat het gebruik van het goed door A de mogelijkheid van het gebruik door B uitsluit of in ieder geval vermindert. Enkele voorbeelden:
- Ik koop een paar schoenen; deze schoenen zijn dan van mij en de winkelier kan die schoenen niet nog een keer aan een ander verkopen. En als ik die schoenen aantrek, kan een ander ze niet dragen.
- Ik koop een hond. Deze hond kan dan door de dierenhandelaar niet meer aan een ander worden verkocht. Anderen kunnen wel last hebben van mijn hond, in de vorm van hinderlijk geblaf, poep op de stoep en dergelijke.
Goederen kunnen ook niet-rivaliserend zijn. Zo zal het feit dat ik word verdedigd door defensie er niet toe leiden dat anderen niet worden verdedigd; integendeel, anderen ontvangen in dezelfde mate het genot van defensie, ook de verstokte pacifist. Deze kan daarvan ook niet worden uitgesloten, hoe graag hij dat ook wil.
Exclusiviteit wil zeggen dat de geleverde prestatie rechtstreeks in verband kan worden gebracht met de geleverde tegenprestatie. Daardoor is het mogelijk lieden die niet voor een goed wensen te betalen, uit te sluiten van het gebruik van dat goed. Enkele voorbeelden:
- Ik koop een paar schoenen. De schoenhandelaar overhandigt mij alleen die schoenen indien ik ervoor betaal. En als ik dat doe kan ik anderen beletten mijn schoenen te dragen.
- Ik reserveer een stoel in een theater. Ik krijg mijn plaatsbewijs alleen mee als ik ervoor betaal, en eenmaal gezeten kan niemand anders mijn plaats innemen (rivaliserend).
Goederen kunnen ook niet-exclusief zijn. Zo is het niet vast te stellen welke euro belastinggeld naar defensie gaat en welke naar ontwikkelingssamenwerking. Ook degene die geen belasting betaalt ‘geniet’ van defensie.
Individuele goederen, collectieve goederen en quasi-collectieve goederen
De meeste van onze goederen zijn individuele goederen; dat zijn goederen die rivaliserend en exclusief zijn. Prijzen komen tot stand door marktmechanisme (zie hiervoor mijn blog van oktober 2020: De verkoopprijs, dat blijft lastig). Maar er zijn ook goederen de niet-rivaliserend en niet-exclusief zijn. Dat worden collectieve goederen genoemd. De grootte van de productie en levering van dit soort goederen hangt niet af van een marktmechanisme, maar komt tot stand door een politiek proces. Daarbij worden de totale (belasting)inkomsten zo goed mogelijk verdeeld over collectieve behoeften via het zogenaamde budgetmechanisme. Collectieve goederen, zoals defensie, kunnen alleen aan alle burgers in gelijke mate ter beschikking worden gesteld en worden door alle burgers in gelijke mate geconsumeerd, of zij dat nu willen of niet.
En dan zijn er goederen die wel rivaliserend, maar niet exclusief zijn (zoals politiebescherming) en die niet rivaliserend maar wel exclusief zijn (Netflix bijvoorbeeld). In veel gevallen zullen deze goederen als individuele goederen worden behandeld, maar in sommige gevallen worden ze in de collectieve sfeer getrokken. Dan kan overigens ook gebeuren bij ‘zuivere’ individuele goederen. De overheid trekt deze goederen dan in de collectieve sfeer; het worden quasi-collectieve goederen genoemd. Redenen om goederen in de collectieve sfeer te brengen zijn:
- Het optreden van positieve en negatieve externe effecten. Die ontstaan omdat consumenten soms niet alle positieve of negatieve gevolgen van goederen overzien, waardoor er in een marktmechanisme een te hoge of te lage prijs ontstaat, met als gevolg onder- of overconsumptie. Het algemeen belang is echter gebaat bij een voor ons allen op lange termijn ‘juiste’ productie. Onderwijs is een bekend voorbeeld. Als ouders van kinderen hun schoolbezoek zelf moeten betalen, zal niet iedereen onderwijs volgen. Het niveau van onderwijs is echter zeer bepalend voor welvaartsontwikkeling. Dus zal de overheid sommige vormen van onderwijs in de collectieve sfeer trekken door middel van het gratis ter beschikking stellen of te subsidiëren.
- ‘Merit goods’ en ‘demerit goods’. Dat zijn goederen waarvan het nut door een aantal consumenten wordt onderschat (merit goods) of overschat (demerit goods of bads). Voorbeeld van een merit good is een ziektekostenverzekering of een toneelvoorstelling; voorbeelden van een demerit goods zijn drugs- en tabakgebruik. Merit goods worden gestimuleerd door verplicht stellen (ziektekostenverzekering) of subsidiëring (toneel). Het gebruik van demerit goods wordt afgeremd door verbod (harddrugs) of het opleggen van hoge belastingheffing (accijns, zoals bij tabak en alcohol).
- Het tegengaan van monopolieposities. Sommige goederen kunnen alleen zinvol in grote hoeveelheden worden geproduceerd en vergen enorme investeringen. Een voorbeeld is het spoorwegennet. Het is economisch niet zinvol om door verschillende ondernemers elkaar beconcurrerende spoorwegennetten aan te leggen. Gezien het maatschappelijk belang van deze goederen grijpt de overheid in door het goed zelf te produceren (ProRail is in handen van de overheid) of maximumtarieven in te stellen.
- Het ontstaan van hoge bijkomende kosten als het goed via de markt wordt geproduceerd en verkocht. Alhoewel wegen individuele goederen zijn, is tolheffing bij elk stukje weg erg duur. De overheid kan die inningskosten voorkomen door het goed in de quasi-collectieve sfeer te trekken.
- Soms is het financiële risico bij het ontwikkelen en op de markt brengen van goederen te groot voor het particuliere bedrijfsleven. De overheid kan in dat geval tot subsidiëring overgaan, bijvoorbeeld in de ruimtevaart of bij de ontwikkeling van nieuwe gevechtsvliegtuigen.
Met name de vraag welke individuele goederen in de quasi-collectieve sfeer worden getrokken, is een politieke vraag. Daarbij zullen sommigen pleiten voor het zoveel mogelijk overlaten aan de markt, andere pleiten juist voor zoveel mogelijk overheidsingrijpen. De keuze is aan u in het stemhokje!